Erve Rietboer

Hoe het begon
In het begin van de jaren tachtig van de vorige eeuw bleek dat een klein weilandje direct naast onze woning eigenlijk ontoegankelijk was voor het steeds grotere materieel dat in de agrarische sector wordt gebruikt. Een “grote” natuurvijver leek ons een mooie invulling van het perk, waarop natuurlijk ook enkele eendjes gehuisvest moesten worden. Dit vereiste vervolgens weer een afrastering om het perk. Wat ons nog steeds nadrukkelijk is bijgebleven van de beginjaren van onze uiteindelijk intensieve hobby is, dat we veel te lichtvaardig gedacht hebben over vele aspecten van het houden van watervogels.

De vijver(s)
Dit werd in eerste instantie een natuurvijver van ongeveer 100 m2 uitgegraven door een plaatselijke loonwerker. Omdat er het hele jaar door (grond)water in moest zitten werd de diepte zo’n 2 meter. Bovendien werd er nog regenwater afkomstig van naastgelegen daken op geloosd. Ondanks deze extra voorziening was in de zomer de waterstand toch behoorlijk laag en werd het water bovendien sterk vervuild.
Een ander probleem deed zich voor als het water langere tijd op hetzelfde niveau stond. De watervogels veroorzaakten beweging in het water waardoor na enige tijd de zijwanden werden “uitgehold” en uiteindelijk in het water vielen. De vijver werd aldus geleidelijk aan groter maar ook steeds ondieper. Allerlei provisorische beschoeiingen (hout en asbestgolfplaten) hebben slechts tijdelijk effect gehad. De golfplaten functioneerden redelijk, maar vroren uiteindelijk in enkele strenge winters medio jaren tachtig toch kapot.

De keuze was voor ons na enkele jaren duidelijk. Als we verder wilden met deze hobby moesten we investeren. Er moest een door ons te beïnvloeden watervoorziening komen en de vijver moest een degelijker kwaliteit krijgen. We besloten een vijver aan te leggen met wanden van betonschuttingplaten welke met behulp van bijbehorende palen aan elkaar gekoppeld konden worden. De vijver van ruim 100 m2 werd via een scheiding met harmonicagaas (maaswijdte 4 cm.) in 4 afzonderlijke delen gesplitst. De diepte bedraagt zo’n 80 centimeter en op de bodem zijn tweede keus betontegels gelegd zodat schoonmaken eenvoudiger leek. Ik zeg met name “leek” omdat dit in de praktijk toch wel tegenvalt. De aanwezige afvoerpijp is dan namelijk al snel verstopt als gevolg van de forse hoeveelheid slib. In de praktijk moet dan ook eens in de ± 3 jaar een vuilwaterpomp de oplossing brengen. Wellicht dat een frequentere schoonmaak het probleem van verstopping minder maakt, maar praktijk is dat vaker schoonmaken vooralsnog bij een voornemen blijft.
Hoewel er rondom plastic folie is aangebracht is deze vijver niet waterdicht omdat er palen door dit folie zijn geslagen. Het waterniveau in de vijver blijft desondanks prima op peil omdat we ook een grondwatervoorziening hebben aangebracht. Indien nodig kan hiermee het water in korte tijd op niveau worden gebracht en bovendien is de overloop van regenwater van aangrenzende gebouwen gehandhaafd.
In de jaren daarna heeft het watervogelvirus ons toch echt te pakken gekregen. Als gevolg daarvan zijn inmiddels aan de grote vijver een achttal kleinere vijvers van zeer verschillende afmetingen toegevoegd, waarvan 2 van polyester en de overige van vijverfolie. Naar onze beleving kun je wat duurzaamheid en flexibiliteit betreft, ondanks de eenmalig hogere kosten, beter kiezen voor rubber vijverfolie dan voor de goedkopere plastic variant.

De afrastering
Ook bij het aanbrengen van de afrastering hebben we het nodige leergeld betaald. Nadat de eerste aanleg van de vijver was voltooid moest een afrastering de eerste watervogels (carolinaeenden, loopeenden en boerenganzen) in het perk houden. Veel aandacht ging daarbij uit naar duurzaamheid. Gecreosoteerde palen werden gekocht en tevens werd gekozen voor geplastificeerd harmonicacagaas van 100 cm hoog. Met name bij het gaas is de fout gemaakt te kiezen voor een te grote maaswijdte van ± 6 centimeter. Bovendien werd het gaas op de grond geplaatst en niet een stukje ingegraven. De carolinaeenden gingen zowel onder alsook door het gaas. Dat werd weer tegen gegaan door het aanbrengen van fijner voliéregaas (mazen ongeveer zo groot als een euro) van 50 centimeter hoog dat ook een tiental centimeters werd ingegraven Maar ook dat bleek uiteindelijk toch nog weer te grof. Eendagskuikens gingen hier namelijk eenvoudig doorheen. Ook de gaashoogte van een meter, met daarbovenop een enkele puntdraad, was achteraf onvoldoende. Voor ongedierte van buitenaf was het té eenvoudig om binnen te komen.
Na een en ander meerdere jaren te hebben aangezien hebben we het radicaal aangepakt. Met name ook omdat geleidelijk aan meerdere en duurdere watervogels het perk gingen bevolken en omdat we binnen het perk, met een omtrek van ruim 150 meter, meerdere kleine perken wilden maken.
Er werd geplastificeerd harmonicagaas aangeschaft van 150 centimeter hoog met een maaswijdte van 4 centimeter. Dit werd vastgemaakt aan ijzeren palen welke aan de bovenkant naar buiten toe zijn omgebogen. Aan dit bovenste stuk zijn enkele puntdraden gemaakt. Op de onderste daarvan is een schrikdraadapparaat aangesloten om “ongedierte” zoveel mogelijk buiten het perk te houden. Aan de onderkant van de afrastering is nog fijn gaas (maaswijdte ongeveer zo groot als een cent) aangebracht welke ongeveer 10 centimeter is ingegraven. Tot mijn spijt heb ik desondanks een enkele keer nog moeten constateren dat een marter, als de verleiding maar groot genoeg is (een roodhalsgans of eidereend zat strak tegen het gaas te broeden) eenvoudig een gat in dit fijne gaas kan bijten en zodoende toch alle eieren weet te roven.
De oude afrastering is uiteindelijk gebruikt voor afscheidingen binnen in het perk. Dan is een hoogte van 1 meter toereikend zo is onze ervaring.

Het onderhoud van het perk
Tenslotte kende ook het onderhoud de nodige (aanloop)problemen.
Een vijver graven, er eenden op plaatsen en een afrastering er omheen is weliswaar een flinke, maar in beginsel eenmalige klus. Het onderhoud daarvan is echter een regelmatig terugkerend aspect.
De beesten konden het gras bij lange na niet op en weldra stond er op grote stukken van het perk metershoog gras en onkruid (brandnetels). Met de zeis maaien bleek al snel een ondoenlijke klus, zelfs met een gemotoriseerde bermmaaier was je een dag bezig. Een gedeelte van het perk werd daarom ingepoot met kerstdennen. Dat zorgde na enkele jaren weliswaar voor verlichting van het maaiwerk maar ook toen werd het gras nog veel te hoog. In een opwelling werden 2 schapen gekocht. Deze toonden tot grote frustratie van enkele gezinsleden minstens zoveel belangstelling voor de fruitbomen en de eendenkorrels dan voor het gras. Bovendien vertrapten ze tot overmaat van ramp een enkele keer een nest van de inmiddels aanwezige zwarte zwanen. Dus deze milieuvriendelijke maaiers bleken uiteindelijk niet de oplossing. Ook de kerstdennen werden uiteindelijk door de grootte een ontsiering van het perk en daarom na enkele jaren ook gerooid.
De uiteindelijk gekozen oplossing: het ongeveer elke 2 weken maaien van het gras met een motormaaier die op verschillende hoogtestanden kan worden gezet, bevalt tot op heden goed. Indien deze frequentie kan worden aangehouden kan het gemaaide gras zonder problemen blijven liggen.
Op plekken waar met deze grasmaaier niet of slecht kan worden gekomen groeit natuurlijk wel onkruid. Dit moet een tweetal keren per jaar handmatig worden verwijderd voordat het tot verde-re zaadvorming komt.

De moraal van al deze beginperikelen is natuurlijk: denk goed na over het gewenste resultaat alvorens je met deels zware klussen gaat beginnen